In het kader van de Deconstructie van Don Arturito de essayette die Olaf Koens schreef toen hij tot journalist van het jaar werd gekroond.
Olaf Koens’ motivatie voor de journalistiek ligt in de literatuur. In gedachten zit hij met zijn vijf literaire helden, Pieter Waterdrinker, Hunter S. Thompson, Ernest Hemmingway, Arthur van Amerongen en Vasili Grossman, in een Russisch café. Hij overdenkt hun ontmoetingen en de waardevolle lessen die zij hem leerden.
We schrijven een koude winternacht in Moskou. Aan een ronde tafel in café Jean Jacques zitten zes mannen: Pieter, Hunter, Ernest, Arthur, Vasili en ik. Terwijl Pieter een fles champagne openmaakt sluipen Hunter en Arthur naar het toilet. De witte sneeuw wordt in Moskou niet alleen van straten en daken geveegd, het wordt ook in kleine zakjes in de toiletten verhandeld. Ernest kijkt naar de knappe serveerster, een Tataarse, en geeft haar in het Spaans een schunnig compliment. Ze verstaat het niet. Pieter kan er smakelijk om lachen. Alleen Vasili niet. ‘Laat het!’, roept hij wanneer Ernest de serveerster wil kussen.
Hunter S.Thompson
Ik heb Hunter S. Thompson één keer ontmoet. Het was een Rus. Hij stond in de vertrekhal van Terminal E op luchthaven Sjeremetejevo in Moskou. Hij had – natuurlijk – een gekke hoed op, rookte een elektronische sigaret en had op een bagagekarretje een typemachine geïnstalleerd. Terwijl de internationale pers op zoek was naar klokkenluider Edward Snowden keek Thompson star voor zich uit.
De advocaat van Snowden liep de terminal in en werd belaagd door vragen. Was zijn cliënt bezig met een asielaanvraag? Zat hij wel op de vlucht uit Hong Kong? Waarom is hij niet naar Cuba gevlogen? Ik rende door de terminal, probeerde bij de lieftallige dames van Aeroflot passagierslijsten los te peuteren en sliep later een nacht op een bankje naast een koffieautomaat.
Wie het vroege werk van Thompson leest ziet een ander dan de lijpe uit de films. Het is een jonge, ambitieuze verslaggever die zijn draai niet kan vinden, een man met te veel talent in een te kleine en veel te conservatieve samenleving. De wording van Thompson tot een cultfiguur ging samen met de enorme aardverschuiving in Amerika zelf.
Dat de lijpe 67 jaar oud is geworden mag een wonder heten. Een AP-verslaggever hield eens een dag lang zijn drugsroutine bij, een legendarische opsomming die vooral bestaat uit Chival, Dunhill sigaretten, cocaïne, koffie, wiet, Heineken-biertjes, worteltaartjes, LSD, Chartreuse, versgeperst grapefruitsap en slaappillen. We hebben er de sterrenrol van Johnny Depp aan overgehouden. In zijn latere leven was Thompson onhoudbaar. Een pastiche, een gimmick die met een privéjet moest worden rondgevlogen. Hij maakte geen verhalen, hij was het verhaal.
Maar als er een les is die je uit het werk van Thompson kunt trekken dan is het wel dat je midden in je verhaal moet zitten. Je moet een onderwerp niet volgen, het niet ‘dicht op de huid zitten’ of er nauw mee verwant zijn – nee, je moet het leven.
Arthur van Amerongen
In Nederland is de enige echte Gonzo-schrijver Arthur van Amerongen. Ik heb me ooit laten vertellen dat hij zo graag journalist wilde worden dat-ie in de jaren ’90 zijn Rotterdamse drugsdealer overhaalde rechtstreeks naar Sarajevo te rijden in een Fiat Panda.
We spreken af in Rio de Janeiro. Ik ben op vakantie. Van Amerongen staat erop me bij de Nederlandse vereniging af te halen. Waarom weet ik ook niet, waarschijnlijk omdat hij er met de clubkas vandoor zal gaan. Gelukkig duiken we snel een café in.
‘Als je cocaïne wilt kopen moet je dat bij een hoer doen’, zegt hij – bij wijze van kennismaking. In amper vierentwintig uur rolt Van Amerongen me langs groezelige cafés, oneindige dansfestijnen, dwars door de favela’s en langs de Copacabana. Wanneer ik om vijf uur ’s ochtends uitgeput in bed val staat hij een paar uur later weer naast mijn bed. ‘Kom, er gebeurt van alles!’
Wanneer ik mijn tanden poets heeft Van Amerongen alweer twee vrienden gemaakt. Marokaans-Belgische kickboksers. ‘Al Qaida-jongens, dat zie je zo’, zegt hij. En hij kan het weten.
Hij spreekt Arabisch, Hebreeuws, Spaans, Portugees en een soort universeel Bargoens. Hij schrijft helder. In zijn boeken, of het nu fictie is of journalistieke ondernemingen zijn, lees je door de regels heen een goudeerlijke wordingsroman. ‘Je moet overal mee breken’, leest Don Arturito de les: ‘Met je vrienden, met je familie. Je moet alles opschrijven. Alles. Zo hard of pijnlijk is het.’ Een afrekening – en vooral: met jezelf.
Ernest Hemingway
In een spiegel zie ik Ernest Hemingway. Ronde kop, grijs baardje. Ik zie hem niet, maar een collega wel. Ze wijst: ‘Kijk maar. Nog dertig, misschien veertig jaar en je bent Hemingway. Noem het valse romantiek, maar ook valse romantiek is romantiek.’
De aanhoudende bombardementen, de chaos, het leed. Oorlogsjournalistiek is heftig. Alles is feller. Het gaat niet langer over geopolitieke bewegingen, niet over inflatieberichten, maar over leven en dood. Haat en liefde.
Van Hemingway leer ik over de liefde. Je hoeft niet eens tussen de regels door te lezen; de liefde is de drijvende kracht in al zijn werk.
Lichtelijk arrogant merkt hij op dat de journalistiek een aardige springplank is voor de literatuur. ‘Bij de Kansas City Star moest je simpel schrijven. Dit is voor iedereen handig. Het krantenwerk zal een jonge schrijver niet in de weg staan en kan hem helpen, mits hij op tijd opstapt’, vertelt Hemingway in een vraaggesprek met de Paris Review.
De spiegel is een ruit van een hotel. Ik zie geen Hemingway. Ik zie een angstige jongeman in een oorlogsgebied, maar begrijp dat behalve angst, liefde een belangrijke raadgever is. In de verte klinkt een knal. Uitgaand vuur. De ruiten trillen. Mijn collega zegt: ‘Je moet niet willen schrijven als Hemingway. Je moet willen liefhebben als Hemingway.’
Pieter Waterdrinker
Pieter Waterdrinker kijkt zijn ogen uit. ‘Kijk Olaf, zo moet het dus geweest zijn. Al die arme zielen die de hele dag in de kou staan. Het gewone volk. En ze krijgen er niets voor terug. Geloof me, alles kan veranderen. Maar deze stumpers blijven de dupe. Altijd.’ We zijn in Kiev. De barricades worden opgetrokken, gebouwen bezet. In dikke winterjassen bivakkeren de betogers op straat, of slapen op de marmeren vloeren van het gemeentehuis. ‘Zo moet het geweest zijn, de Russische revolutie. Alle revoluties zijn hetzelfde.’
Waterdrinker leerde ik in Moskou kennen. De eerste keer dat we in een café zitten foetert hij me uit. Ik ben te jong, te onbezonnen. Ik weet niets. Ik heb te weinig gelezen. Wie het oeuvre van Waterdrinker op een rij zet komt op zo’n veertig centimeter aan romans en bespiegelingen. Twintig jaar Rusland, een leven voor de literatuur.
Van hem leer ik misschien wel het meest. Niet alleen over wat Rusland is, maar vooral over hoe de mens in elkaar steekt, wat waardevol en waardeloos is. Wat vriendschap is. Waterdrinker is een oude ziel in de moderne tijd. Hij klaagt dat hij Twitter niet begrijpt, dat zijn iPhone het niet doet, maar heeft alles feilloos in de gaten. Hij kan cynisch zijn, soms verbeten – maar laat zich nooit uit het veld slaan. Na ieder boek zegt hij: ‘Dit is de laatste, het is over en uit. Mooi geweest.’ Een paar weken later begint hij aan een nieuwe roman.
Uit zijn werk spreekt betrokkenheid, rechtvaardigheid. En een tomeloze energie. Hij heeft het allemaal gezien, allemaal gelezen en staat toch weer vooraan. Piekfijn gekleed, vrolijk en oprecht geïnteresseerd. Aan Waterdrinker heb ik een voorbeeld, een leermeester en vooral: een vriend.
Vasili Grossman
De deur van de kelder onder het schoolgebouw staat op een kier. Beneden zitten bibberende oudjes. Bang, verlaten. ‘Wie bent u?’, vraagt een van hen. ‘Niet schieten!’, roept een ander. In de gevechten rondom de luchthaven van de Oekraïense stad Loehansk zijn de kleine dorpjes in de buurt het hardst getroffen. Hier heet het Novosvitlovka. Bijna alle huizen liggen in puin.
De koepel is van de Orthodoxe kerk geschoten. Het ding ligt onhandig op de binnenplaats. De iconen zijn aan flarden geblazen. Verderop een uiteengereten Oekraïense tank, als je goed kijkt zie je de tanden van de commandant nog liggen. Daarnaast het lichaam van een vrouw in een boerenrok. Alsof ze is gestruikeld. Ze staat nooit meer op. Langs de tank loopt een koe. Het beest is ongedeerd, maar loeit omdat het gemolken wil worden.
Dan pas zie ik het. Deze oorlog verschilt niet van de Tweede Wereldoorlog. Ik hoor hem bijna fluisteren. Het beeld is identiek. Ik noteer de details zoals ik van Grossman leerde noteren. Opsommen. Niet te veel uit willen leggen, niet te lang stil blijven staan. De details opschrijven. De keiharde, kille feiten. In korte zinnen. Het is geen simplisme, maar oprechtheid. Grossmans oeuvre is, zowel journalistiek als literair, een groot gevecht tegen de censor geweest. Zijn kracht zit in de waarheid. Zijn wapen: de verschrikkelijke details. Niets gaat het voorstellingsvermogen zo ver te boven als de realiteit.
‘Koens! De champagne!’
Nadja, de Tataarse, is ongeduldig. Het café stroomt vol, zoals iedere avond. ‘Hier is de fles, ik maak ’m nog maar niet open, want met zes glazen wacht je vast nog op iemand. Of drink je het alleen?’
Ik zit alleen. En ik maak de champagne zelf open, want je staat per slot van rekening maar één keer in je leven op de cover van dit blad. Grossman kwam in 1964 te overlijden, toen dit café nog een bakkerij was. Hemingway stierf drie jaar eerder, hij is nooit in Rusland geweest. ‘Waarom zou je de Soviet-Unie bezoeken als er stierenvechten is in Spanje?’, zou hij eens gezegd hebben. Thompson was er ook niet. Hij overleed alweer tien jaar geleden. Toch heb ik hem gezien op de luchthaven. Het was een Rus, en het moet haast wel een acteur geweest zijn. Waarom weet ik tot op de dag van vandaag niet. Van Amerongen leeft, en hoe. In Portugal, of nog tropischer. Alleen Waterdrinker is in de buurt, maar was vandaag verhinderd.
Toch is het feest. Al was het maar omdat journalistiek het mooiste beroep ter wereld is. Ik drink een glas champagne leeg, schenk een tweede in en geef er een aan Nadja. Ze heeft me door. Ze bloost en tikt het glas in één keer achterover. ‘Helden sterven niet’, zegt ze.
Wat een pracht verhaal.
Mooie ode!
Standing on the shoulders of giants.