Mokum, wat maak je me nou?
Hans Luyckx en Arthur blikken terug op de groezelige seksindustrie (m/v) in hartje Amsterdam
In de vorige aflevering keken Hans en Tuur terug op de Amsterdamse horeca in hun tijd, vandaag gaan ze naar de hoeren.
Hans: Met een zwaar West-Fries accent dat nog steeds mijn afkomst verraadt, zette ik mijn eerste schuchtere stappen op de Amsterdamse bodem. Afkomstig uit een dorp waar de kermisvieringen berucht zijn om hun buitensporig drinkgelag en knokpartijen, voelde ik mij aanvankelijk een vreemde eend in de bijt in Mokum. Thuis, tussen de akkers en de weidse hemel, werd mijn leven meer gekenmerkt door boeken dan door bier, en door studie in plaats van strijd. Amsterdam verwelkomde mij met open armen – een omhelzing niet van warmte, maar van chaos. De stad was een wirwar van leven, doordrenkt met de geur van vrijheid en verzet. Punks met hanenkammen, junks die de straten afschuimden op zoek naar de volgende roes, en krakers die elk leegstaand gebouw als hun domein claimden.
Ook de Wallen-cultuur was fascinerend. In de roze theaters viel meer te beleven dan in de Stadsschouwburg. Begin jaren 80 hoorde ik via via dat er goed geld te verdienen was aan de deur van een theater op de Wallen. Dus ik op de fiets naar de Satanskerk om te vragen of er een vacature was. Ik werd meteen meegenomen naar de abdij, waar ik mijn sollicitatiegesprek had. Bezoekers van De Abdij, ook wel De Bananenbar genoemd, huurden een glas voor een uur en mochten dan zoveel drinken als ze wilden, terwijl er optredens waren van danseressen. De danseressen goochelden met pingpongballen en bananen. Tijdens het gesprek zat ik met mijn rug tegen en was zwaar onder de indruk van deze show. De pingpongballen vlogen door de ruimte. De gastvrouwen, werden moeder overste genoemd en waren meestal studenten.
De Satanskerk was een cover up van een sex-imperium. Onder het mom van een kerk werd er geen belasting betaald. Naast de bananenbar, was er het theater, een live show en de pouf, een mens only grot. De life show was het domein van Gerrit en zijn vrouw. Gerrit had enorme befborstel boven zijn lip en deed de live shows al vele jaren. Met zijn vrouw. Echte liefde. Later kwam ik hem weleens tegen als lasser op een scheepshelling op de westelijke eilanden. De pouf was een homo- ontmoetingsplek waar het bloed en het sperma van de muren af droop.
Ik werd portier en moest de clientèle naar binnen lokken. Ik herinner me nog dat ik in twintig uur tijd evenveel verdiende als mijn vader in een week met timmeren. Dit geheim heb ik nooit met hem gedeeld. De zaken liepen gesmeerd tot de belastingdienst argwaan kreeg en het businessmodel begon te doorgronden.
Maarten, de eigenaar, vluchtte naar zijn kasteel in Frankrijk, waardoor wij, het personeel, de leiding namen. Als een goed-katholieke jongen kreeg ik de taak om het satanisme terug te brengen. Samen met een journalist, die later correspondent voor het Vaticaan werd, ontwikkelde ik een zwarte mis. Onze eigen Gerrit trainden we tot een satanische priester. De promotie voor deze duistere mis was kinderspel in een tijd waarin gothic muziek en depressieve kleding de norm waren.
We verspreidden flyers bij concerten en al snel stonden er rijen gothic-aangeklede bezoekers op de Oudezijds Achterburgwal te wachten op Gerrit's optreden als priester. Toch kon deze façade niet eeuwig duren. terwijl ik op het kantoor van de kerk werkte aan een artikel over Rosemary's Baby en het satanisme voor Propria Cures, viel de politie binnen. Gerrit en ik ontsnapten uiteindelijk via de dakgoot en een dakraam, belandden op de blackjacktafel van Kabbalah, het illegale casino van de Wallen om nooit meer terug te keren naar de satanskerk
.
Arthur: bah, wat een viezigheid nou toch weer. Dat duivelse gedoe is toch hele andere koek dan die gezellige Walletjes van weleer, toen de hoeren nog gezellig waren en Tante Sjaan en Tante Bep heetten. Herinnert je je Henk Molendijk nog in Wat Zien ik, die naar de hoeren gaat om vervolgens tegen betaling halfnaakt met een plumeau de boel te gaan afstoffen?
Wat een cultfilm! Regisseur: Paul Verhoeven. Camera: Jan de Bont. Scenarioschrijver: Gerard Soeteman. En wat een heerlijke, nostalgische soundtrack van Jan Stoeckart, alias Julius Steffaro! En wat een cast…: Ronnie Bierman, Sylvia de Leur, Piet Römer, Jules Hamel, Helmert Woudenberg, Carry Tefsen en Albert Mol.
En Henk Molenberg dus, die ik in zijn nadagen nog weleens aan de bar zag zitten van de Queens Head in de Beulingstraat, achter de Appie op het Koningsplein en om de hoek van het legendarische DOK. De uitbater was Rudie Schejok, afkomstig uit Oost-Berlijn en naar het westen gevlucht toen in 1961 de Berlijnse Muur werd gebouwd. Er kwamen veel stokoude paradijsvogels uit het variété in die nichtenkit, die mijn valsheid aardig hebben bijgeslepen.
Je raakt met jouw herinneringen een gevoelige snaar bij mij want mijn verloofde was een poosje DJ in de Satanskerk en naar haar zeggen het enige vrouwelijke personeelslid dat kleren droeg. Ik heb even wat research gedaan en vond een paar schitterende verhalen over de Satanskerk, zoals hier en hier.
Ik ga even over je heen, qua viezigheid. In de jaren tachtig woonde ik namelijk op de Nieuwezijds Zijdsvoorburgwal nummer 31, in een monumentaal pand uit 1632, met uitzicht op schandknapenbar de Why Not (met strippers en pingpongballenshow) en erotische bioscoop Diana.
Mijn ouwe huissie in Mokum
In de Diana werd snoeiharde Duitse heteroporno gedraaid – het was nog voor het internettijdperk, bossen schaamhaar waren net zo vertrouwd als steenpuisten op witte flubberbillen – en in de lunchpauze kwamen oudere kantoormensen uit de buurt hun gerief halen. In de regel waren het gierige cisgenderklerken die geen cent over hadden voor de kommersjele sekswerksters in de aanpalende Korsjespoortsteeg. Het ander gedeelte van het publiek in de Diana bestond uit homoseksuelen die de opgewonden heteroseksuelen in het donker gratis en voor niets handkarden of een mondgeriefje schonken.
Laat mij even citeren van de gezaghebbende website Homohoreca:
Vanaf eind jaren zeventig kwamen er in het noordelijke deel van de Spuistraat enkele bordelen annex escortservices. Om te beginnen was dat op nummer 3 H het in 1978 geopende Boy Exclusief, later omgedoopt tot Guy's International en sinds medio jaren tachtig Blue Boy geheten. De achterzijde van het pand van de Blue Boy, met als adres Nieuwezijds Voorburgwal 28-30, vormde bar/seksclub Why Not. Dit was het uitzicht vanuit mijn huis.
Mijn buurman, op Nieuwezijds Voorburgwal 27, was van eind 1984 tot 1989 seksclub en escortservice Zipper Boy. Dat werd uitgebaat door een dwangmatige Duitse leernicht in het laatste stadium van aids. Het personeel kwam uit Marokko, Turkije en van onze overzeese geslachtsdelen (dixit Gerard Reve). Ik hielp Günther's schandknapen met het invullen van de sollicitatieformulieren en de arbeidscontracten en gaf ze adviezen over hun inburgering.
Om de hoek van mijn huis zat de Cuckoo’s Nest. Het rook er lekker naar leer en poppers, bier dronk je er uit een flesje want een glas was truttig. De darkrooms van die leertenten waren schimmelgrotten waar het naar champignons stonk en waar je beter lieslaarzen kon aantrekken vanwege de plassen op de betonnen vloeren. Alles gaat voorbij, vrienden, maar de Cuckoo’s Nest bestaat gelukkig nog!
Die leernichten zagen er natuurlijk heel eng uit maar daar had je niets van te vrezen. Ja, misschien in de schommel in de dungeon moest je oppassen als een van de snorremanzen was vergeten zijn horloge en trouwring af te doen. En dan barstte het in die buurt nog van de krakers en de punks, ook in het leer, maar die spogen je hoogstens in je smoel als je er te netjes uitzag. Ik moest heel erg aan het Amsterdam in die tijd denken toen ik recentelijk All the Beauty and the Bloodshed bingewatchte. De documentaire is een soort biopic van de geweldige fotografe Nan Goldin, met als rode draad haar succesvolle kruistocht tegen de Sackler-familie, die miljardair is geworden met het zeer verslavende OxyContin, waaraan een half miljoen Amerikanen ten onder ging.
Eerder zag ik al de aangrijpende dramaserie Dopesick over de Sacklers, de “smerigste drugsdealers uit de geschiedenis”. Ik kwam voor het eerst in New York in 1980, op de dag dat John Lennon werd vermoord. Dat waren de hoogtijdagen van Nan Goldin en haar aanhang, en tevens de duisterste jaren uit de geschiedenis van Gotham. Ik was punk en voelde me als een vis in het water in bijvoorbeeld de CBGB en de legendarische Mudd Club, die vaak als decor dient in All the Beauty and the Bloodshed. Ik had veel vrienden in downtown New York, en die kwamen in die tijd wel eens bij mij logeren. Ik waarschuwde ze voor de wandeling van het Centraal Station naar mijn huis, maar daar deden ze nogal lacherig over want ze kwamen immers uit The Big Apple. Enfin, drie keer werden mijn gasten beroofd tijdens die korte wandeling. Het wemelde van de Marokkaanse en Algerijnse junks in de pisstegen tussen de Nieuwe Zijds, de Nieuwendijk en het Damrak. Het Damrak was ook helemaal verpauperd door de Israelische Barazani-clan. Ik herinner mij een panoramabeeld van mijn goede vriend Kadir van Lohuizen van het hele Damrak, met een beschrijving van al die gore panden. Alles was van de Barazani’s, een hoofdpijndossier van de gemeente Amsterdam. En dan was er nog de Haarlemmerstraat, waar ik dagelijks mijn boodschappen deed. Het wemelde toen al van de Pakistaanse avondwinkels, waar toeristen ook nog eens kamers konden huren in brandgevaarlijke afbraakpanden. Kortom, de hele binnenstad was zwaar verloederd en in handen van criminelen, pooiers en dealers. Een schitterend decor voor Gimmick!
In de jaren negentig verhipte Amsterdam en leek het iets minder te worden met de verloedering. Maar toen schoten de kaaswinkels, de toeristenwinkels, de belwinkels, de snoepzaken, de Nutella-bordelen, de wafelbakkers, de tientallen ijssalons en wat dies meer zij als paddestoelen uit de grond. Uiteraard allemaal witwaszaken, waar de Stopera niets tegen deed. Ik was godzijdank allang vertrokken uit die hel, maar het viel me elke weer op hoe de hele binnenstad totaal verziekt was door nutteloze toko’s waar drugsgeld werd witgewassen. Ze zoeken het maar uit, dacht ik dan. Het viel mij op hoe vaak er op het raam van zo’n hut A4'tjes hingen met "today cash only". Altijd was de pinautomaat stuk. De reden: de uitbater heeft omzet nodig met contant geld om zo zijn eigen zwarte contante geld er aan toe te voegen, waardoor het witgewassen wordt. En het wordt allemaal getolereerd in Pyongyang aan de Amstel. Vroeger was alles beter, Hanzepans. Toen had je nog gezellige krakers. Daar gaan we het volgende week over hebben.