Oivee, het is onbegonnen werk een doorwrochte en waardige הֶסְפֵּד (elegie) over Paulus Henricus Maria Damen te schrijven. Het doet mij denken aan die witz over die huilende clown. Iemand vraagt hem: waarom huilt u zo? Zegt de clown: mijn olifant is dood en ik moet zijn graf delven.
Voor feitelijkheden over Paul verwijs ik de lezer naar Wikipedia, ik beperk me tot warme flarden herinneringen. Zo was hij jarenlang de oppas van mijn hondjes Raya, Tita en Jamba. Alleen Tita heeft Paultje overleefd. Het gaat goed met haar, dank u.
Paultje was dol op mijn hondjes, en mijn hondjes op hem. Lang hadden we een buurhond op mijn erf, Betsy, en er waren altijd de nodige spanningen tussen mijn roedel en Betsy. Dit bericht stuurde Paul mij eens: “Dus toen ik met het damestrio voor het huisje op je omhekte frontterrasje mijn thee opdronk, kwam het damestrio opgewekt naar dat hek om uiterst veel lawijt te maken tegen die Betsy die haar neus door het hek stak. Ik heb de dames met een bezem weer naar binnen geveegd. Wél heeft Betsy een bloemenkruikje gemold, dus eigenlijk is het 2-1 voor de thuispartij. Overigens is Tita een slim kutje, want terwijl eerst Jamba en daarna Raya braaf in je buurt blijven huppelen in de zoutpancountry, peerde Tita, duidelijk kijkend hoever ze kon gaan, hem meteen de zee in, de kut. Toen ben ik gaan stilstaan met Raya aan de lijn en net zolang luid Tita geroepen tot ze afgeschud terugkwam. Voor straf moest ze toen het hele eind terug aangelijnd (ook al omdat ik zeer in de verte een zwarte herdershond zag.) Wél, o schande, was ik de snoepjes vergeten, die nu dan ook vrijwel op zijn. Vanmiddag dus even in Olhao langs de dierenshop in de H.Delgado. Oja, en voor KEUKENROL. Hoe kan een mens in hemelsnaam een huishouden hebben zonder keukenrol? Jij bent écht van de straat, van Apetongen.”
Ik betaalde altijd zijn vliegticket als hij kwam oppassen en volgens zijn paspoort bleek hij Paulus Henricus Maria te heten. Welke jood heeft er nou Maria als doopnaam? Dat was een van die bizarre aspecten van Paultje: enerzijds was hij de gezellige roomse Brabo uit Oeteldonk waar je vreselijk mee kon zuipen, anderzijds was hij de felle zeer zionistische polemicus die fel reageerde op alle uitspattingen van antisemitisme. Met lede ogen moest hij aanzien hoe Amsterdam sinds vorig jaar oktober degenereerde tot een bolwerk van onversneden jodenhaat, met de escalatie van vorige week als dieptepunt.
Eens schreef hij mij dit in een chat (hij werkte toen nog voor de Jodentoeter, zoals hij de Joodse Omroep consequent noemde):
Nee, want ik mot met gasten in de studio zitten, voor het programma 'Laat u als Jood door Damen vergasten!'a, ik bewaak huis en haard tegen de oprukkende marokkaanse horden. De poezen zijn paraat, de kalasjnikov staat schietgereed tegen de bedrand, en de natte dweil met 220 volt erop ligt bij élk raam.
Ik: heb je een hangbuikzwijn als buitenwipper en reuzel op je deur gesmeerd?
Paul: Nee, een mezoeza. Daar zijn ze bang van, die geestenvrezers. 'Dat is symbolisch, zeg ik dan, voor een joodse penis - die geeft iedere man in huis kracht.' Waarna de Perzische supermarktman met de twee bloedmooie studerende dochters mij zei, terwijl hij ongevraagd een sjekkie voor me draaide: 'ja, die Arabieren, die geloven ook alles.'
Wat die kalasjnikov betreft: Paul was in zijn militaire diensttijd actief in de dienstplichtigenvakbond VVDM. Omdat hij zich door het officierenkorps vernederd voelde, werd hij 'met een hart vol wrok” eind 1975 lid van de CPN. Haagse Post berichtte daarover, in 1979: "De Stalin-orgels van Paul Damen. Ogenschijnlijk zonder angst voor uitstoting is CPN-lid Paul Damen (24) een opmerkelijke guerrilla binnen zijn partij begonnen." In 1985 meldt CPN-partijkrant De Waarheid dat Damen een CPN-bestuurder ervan beschuldigt door een CIA-agent omgekocht te zijn. Een beschuldiging waar de communisten vrij laconiek mee omgaan, al zet De Waarheid hem een jaar later weg als "een kruisvaarder, de grootste communistenvreter in de redactie van Folia."
Paul mocht graag naar reünies van het leger gaan, in zijn uniform dat hij in een kist vol mottenballen bewaarde in zijn huisje in de Jordaan. Dat huisje was een waar museum, een rariteitenkabinet, en ik ken niemand die daar ooit binnen is geweest. Of het moet de oppas van zijn katten zijn geweest.
Zijn warme belangstelling voor militarisme en fascisme bleek uit het feit dat hij alle coupletten van het Horst Wessellied uit zijn hoofd kende, en die te pas en te oppas zong met zijn fraaie basstem. In de Algarve - als hij helemaal in zijn element was in mijn Villa Vischlugt - switchte hij net zo makkelijk van “Die Fahne hoch, die Reihen fest geschlossen!” naar een Wanderlied van Schubert:
Wohlauf! noch getrunken den funkelnden Wein!
Ade nun, ihr Lieben! geschieden muß sein.
Ade nun, ihr Berge, du väterlich' Haus!
Es treibt in die Ferne mich mächtig hinaus.
Op de foto waarmee ik open, zingt hij samen met mij en Vic van de Reijt in de Casablanca op de Zeedijk Je veux l’amour van Raymond van het Groenewoud. Paul en ik en onze mattie René Zwaap waren bij de legendarische cd-presentatie van de joods-Rotterdamse volkszanger Leo Fuld.
We kijken even naar de beelden.
We zien een piepjonge slanke Paul en Tuur, en natuurlijk de legendarische Mohammed El Fers, die ons ook al ontvallen is.
Ik kwam Paul voor het eerst tegen op een redactieborrel van de Groene Amsterdammer, en het klikte meteen tussen ons. We hielden beiden van een fris nakkie op zijn tijd en een schuimend glas bier, en we waren allebei dol op roddelen, en met name over de joodse gemeenschap van Mokum.
Vaak ging ik met Paul en Constant Vecht (z”l) hele nachten aan de boemel. Vecht was uitgever van de Groene, oud-hoofdredacteur van De Waarheid en kunsthandelaar. Terwijl ik dit opschrijf, word ik treurig want er zijn nauwelijks nog paradijsvogels in Amsterdam als Mo, Paul, Constant, Martin van Amerongen, maar ook iemand als Julius Vischjager, die Paul en ik graag mochten pesten in cafe Zwart en Eik & Linde. En niet te vergeten Jan Mets, de uitgever die in de kelder van het pand van de Groene huisde en Pauls bestseller In het hol van de leeuw uitgaf, de ongeautoriseerde biografie van Paul de Leeuw.
Ik wil afsluiten met een mooi verhaal van Paul over joden in de Algarve.
Faro, om de hoek waar ik nu zit, aanvlieghaven voor de Algarve, was eeuwenlang knooppunt van Joodse cultuur. Als eerste Portugese boek werd er in 1487 de Pentateuch gedrukt door Samuel Gacon. Overal in Portugal herinneren in heel wat oude stadjes straatnamen als Rua Nova, Rua Direita (Rechte Straat) en, naar de Davidsster, Rua da Estrela, Sterrenstraat, aan de ontruimde Joodse wijken. Immers: je kan niet élke Jodenstraat omdopen tot Jezusweg. Het aardige is wél dat die voormalige Joodse huizen onmiddellijk te herkennen zijn aan hun indeling: de grote poort op de begane grond die toegang gaf tot de winkel, en een smallere deur naar het woonhuis op de eerste verdieping. Oude Portugese winkels hebben doorgaans een of meerdere smalle deuren. Heel soms vind je nog in de voormalige Joodse wijk een holte of litteken in de rechter deurpost, waar ooit de mezoeza zat, het kokertje met de bijbeltekst uit Devarim / Deuteronomium die gebiedt een kokertje met die bijbeltekst op je deurpost te spijkeren. En nog zeldzamer zijn de in diezelfde deurpost uitgekraste geheime, half-hebreeuwse tekens waarmee de voormalige Joden elkaar wisten te vinden. Pas in 1821 werd de Katholieke Heilige Inquisitie, de geheime politie van de H. Vader, alsmede Zijn vereniging voor vervolging van andersdenkenden, opgeheven. Sommige Joden keerden toen terug naar Faro, richten opnieuw een Comunidade Israelita op, en uit dat jaar dateert dan ook het minieme Joodse begraafplaatsje daar. Maar, zo verzekert de beheerder op fluistertoon, die vervolging was iets van de Spanjaarden. Hij vergeet even dat Portugal's Manuel I en zijn Spaanse echtgenote Isabella die vervolging uitvonden en aanzienlijk verbeterden. En dat het volk de koning nogal enthousiast bijsprong. Bij de pogrom van 1506 in Lissabon werden al duizenden ondergedoken Joden vermoord. Tussen 1540 en eind 18e eeuw werden er 1175 verbrand. Van de geluksvogels, 633 gevluchte Joden, werd bizar genoeg enkel hun beeltenis verbrand, maar daar stond tegenover dat er 29590 werden veroordeeld tot cel of verbanning. Alleen al in Lissabon. In Faro vergeet de brave begraafplaatsbeheerder wel meer. Zo beseft hij niet dat hij eigenlijk zeer onkoosjer verblijft in wat ooit het metaheerhuisje voor de lijkwassing was. Niettemin begroet hij me opgewekt met 'sjana tova' om vervolgens verbaasd te zijn dat dat 'Gelukkig Nieuwjaar' betekent en de Joodse jaarwisseling doorgaans in de herfst valt. Maar, zegt hij trots, hij heeft wél bij zijn huisje de enige synagoge van de Algarve. Okee, een remake dan, en gehuisvest in een allesbehalve eeuwenoude prefab Zwitserse blokhut, zo'n schuurtje waar je normaal de harken en de grasmaaier plaatst. Verzwegen wordt ook dat de museuminhoud afkomstig is uit de twee laatste synagogen van Faro, waarvan de uit 1820 daterende snoge aan de Rua Castilho nog in de jaren zestig met de grond gelijk gemaakt werd.
Zelfs de grafsteen op het grasveld ervoor, van de in 1315 overleden Josef de Tomar, is een recente remake, die ook nog eens een tikfout bevat: overleden op 23 januari 1315, in de Hebreeuwse telling 16 sjevat 5075, wordt de maand 'sjevat' op het arme rabbijnengraf hier vermeld als sabbat. De nepsjoel heeft dan ook geen mezoezah in de deurpost, binnen is de keppel niet verplicht, en de geëxposeerde eerste Pentateuch is een kopie. Wél hangen er heel veel foto's van Isaac 'Ike' Bitton, de enigszins op Omar Sharif lijkende Amerikaan uit Faro die dit museumpje sponsorde en zijn naam gaf, hoewel hij zelf verstandigerwijze op een Joodse begraafplaats in Illinois ligt. Er was hier voor hem ook geen plek geweest: het begraafplaatsje zelf, nog geen 40 meter in het vierkant en 76 graven tellend, ligt uiterst krap ingesloten in de parkeerplaats van het hospitaal om de hoek, het 'mega-shopping' winkelcentrum en het voetbalstadion van de lokale kampioensclub 'Farense Algarve'. Sterker nog, mogelijk liggen de botten van Joden met lang vergeten namen als Buzaglo, Sicsu en Sequerra nog onder de middenstip. Wel toepasselijk is dat om de hoek de N125, de beruchte Algarviaanse regionale dodenweg, hier eindigt op de Estrada da Penha, de Rotsweg. Niet alleen toepasselijk vanwege de vele stenen hier, maar ook een vage herinnering aan de Joden die de Allerhoogste nog wel eens aanduiden als rots – ma'oz tzur, 'het stenen fort'. De beheerder is nogal verbaasd, zo niet teleurgesteld dat ik geen rondleiding wil. 'Obrigado, dankuwel, ik kan de stenen lezen.' Daar gáát de obligate euro die hij in gedachten had. Op het eerste gezicht wordt hier krachtig gezondigd tegen de Joodse begrafenisriten. Doorgaans liggen dode Joden met hun gezicht naar het oosten, naar Jeruzalem, maar hier, ik heb het geturfd, liggen hoogstens zeven dode Joden met hun gezicht de goede kant op. De rest kijkt vanuit het hiernamaals krachtig naar hospitaal of voetbalstadion, hetgeen qua voetbaltempel voor de voetbalminnende Portugees een hele verbetering is want de échte tempel in Jeruzalem is immers al sinds twee twee millennia geleden afgebroken. Bij de ingang ligt het kindergrafje van Simão Bengio Bendrão. Rond 1894/95 in de gebruikelijke jaartelling krap vijf maanden geworden: geboren op '2 acosto 5654', gestorven op '22 janeiro 5655'. Die mix van katholieke maanden en Hebreeuwse jaartelling geeft al aan dat het Jodendom er hier niet diep in zat. Daar wijst ook de verportugezing van zijn naam Sjimon naar Simão op. Ik heb een steentje op het grafje van de baby gelegd, symbool van het leven dat doorgaat. Nu ja: een steen, want wegens tekort aan kiezels gebruikt men hier uitgegraven straatklinkers als eerbetoon aan de overledene, hetgeen het buitenmodel rotstuintje op menig graf verklaart. Ook bij de uitgang stuit ik op neokatholieke mores: ja, het is inderdaad de gewoonte bij het verlaten van een Joodse begraafplaats de handen te wassen, om zo een onderscheid te maken tussen de onreinheid van de dood en van het leven, maar dat zulks begeleid moet door een donatie in een wel erg rooms aandoend offerblok, dat is nieuw. Niettemin valt de beheerder te prijzen, omdat ik nu eindelijk netjes al die een- en tweecentsmuntjes kwijt kan die men hier trouwhartig teruggeeft als wisselgeld. En nee: er wonen geen Joden meer in Faro, de gemeenschap is in de jaren dertig van de vorige eeuw uiteengevallen, vertrokken naar de grote stad, op alyjah naar Israël gegaan of geëmigreerd naar de Verenigde Staten.
foto Paul Damen
Gecondoleerd met Paul.
Je hebt wel veel goede vrienden gehad dat kun je toch maar in je zak steken.
Een mooi inkijkje in jullie gezamenlijkheid.